Voorgeschiedenis van de PH

“Waar en hoe beginnen? Bij de zorg voor de zwervers en heikneuters? Bij de ontslagen gevangenen? Voogdijkinderen, kinderen van ongehuwde moeders, bij zwakzinnigen, jong en oud? Aan het begin van de Groesbeekse Tehuizen hebben we met al die groepen te maken” aldus professor Manning in de inleiding van zijn boek ter gelegenheid van het 60 jarig bestaan van de Groesbeekse Tehuizen in 1989.

 

Opleiding

Spil in de oprichting en ontwikkeling van de Groesbeekse Tehuizen in de vooroorlogse jaren was dominee Johannes Antonie Visscher. Vanuit Asch in Gelderland, waar hij op 30 maart 1876 geboren werd als zoon van een predikant, verhuisde het gezin al spoedig naar Numansdorp. Na het afronden van zijn gymnasiumopleiding 1896 in Dordrecht koos hij er voor om in Leiden theologie te gaan studeren. Die keuze voor Leiden, dat in die tijd als vrijzinnig bekend stond, heeft naar men mag aannemen een grote invloed gehad op het denken en de keuzes van de van huis uit orthodox opgevoede Visscher. De nadruk op de kerk als gemeenschap van gelovigen en het solidair zijn met de zwakken moet, gezien zijn latere activiteiten, hem zeer aangesproken hebben. Het christelijk karakter van de NCPH, die later door hem in Groesbeek opgericht werd, werd dan ook niet in de statuten verwoord maar moest uit de daden blijken. Na zijn proponentsexamen in 1902 in Middelburg kon hij snel aan het werk in Rotterdam. Na zijn studie theologie was dat zijn tweede en waarschijnlijk nog belangrijkere leerschool. Het werk in het “stadszendingswerk” speelde zich af in een van de meest armoedige wijken die Rotterdam destijds kende: de Zandstraat en omgeving, vol prostitutie, zwervers en erbarmelijke sociale omstandigheden. Hij heeft daar zelf over opgemerkt dat het voor dominees goed zou zijn om eerst maar eens in een dergelijke omgeving te gaan werken en voldoende mensenkennis op te doen alvorens ergens als predikant te gaan werken.

 

Rottevalle

In het voorjaar van 1903 werd hij beroepen in het kleine Rottevalle. Na op 14 augustus van dat jaar getrouwd te zijn met de 25 jarige burgemeestersdochter Anna van Duijvendijk vertrok het jonge echtpaar naar Friesland waar hij op 30 augustus bevestigd werd als predikant van de Hervormde gemeente. Al snel na zijn komst trok hij zich het lot aan van de arme bevolking die in plaggenhutten woonde op de omliggende heide, daarin gesteund door zijn vrouw die deze rol steeds zou blijven vervullen. Wat zijn voorganger ds Kijlstra door een aantal oorzaken niet voor elkaar kreeg lukte hem wel. Hij bereikte niet alleen de“Houtigehagers”op de heide,maar wist ook na korte tijd een eenvoudig evangelisatiegebouwtje neer te zetten dat de naam Noord Jeruël kreeg, genoemd naar het wijkgebouw in Rotterdam waar hij werkzaam was geweest. Naast dit werk was Visscher een vlotte schrijver, die behalve feuilletons in de Nieuwe Rotterdamsche Courant over zijn werk op de Friese Heide ook een aantal boeken en brochures publiceerde waarin de zelfkant van de maatschappij centraal stond. Dit heeft zeker bijgedragen aan het verder uitbouwen van zijn werk. Met name het boek “van de arme Friesche Heide” heeft bijgedragen aan zijn bekendheid en positie binnen het Protestants- Christelijk sociaal werk.

 

Werkenloozenzorg

In 1909 was het werk in Rottevalle zo gestructureerd dat hij zich terug kon trekken. Hij vroeg emeritaat aan om zijn idealen in een breder verband vorm te geven: de Vereeniging Nederlandsche Landkolonisatie en inwendige Zending werd door hem opgericht. Doel was om het werk op de Heide een economische basis te geven en meerdere projecten te beginnen. Inmiddels woonde hij in den Haag waar hij een opvangcentrum voor zwervers en de Vereening Werkenloozenzorg oprichtte. Daarnaast hield hij zich bezig met fondsenwerving voor het werk op de Heide dat voor het overgrote deel afhankelijk was van particuliere bijdragen en niet kon rekenen op overheidssteun, noch op steun van zijn eigen kerk. In 1914 keerde hij terug naar het Friese, eerst naar Drachten waar hij een huis voor daklozen en een wijkgebouw stichtte en vervolgens naar Leeuwarden. Behalve het oprichten van weer een huis voor daklozen kwam hij daar in aanraking met de reclassering en werd actief in het gevangeniswezen. Dit leidde er toe dat in 1919 de Landkolonisatie met reclasseringsprojecten begon. Daarnaast werden er  in Friesland ook nog andere initiatieven door hem genomen in het kader van armoedebestrijding en werkeloosheidsbestrijding: “Wilhelminahoeve” in Opeinde (korven en mattenmakerij) en “Philadelphia” in Vries (stromatrassen). Ook werd hij nog bestuurslid van de Vereniging tot Christelijke verpleging van bedelaars en landlopers “Het Hogeland”. Al met al een hectisch bestaan, wat hem er niet van weerhield om in 1925 een preadvies te schrijven voor de Nederlandche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid. Deze vereniging adviseerde de regering op het gebied van maatschappelijke vraagstukken. De twee andere adviseurs waren dr P. Bierens de Haan, psychiater in Utrecht en mr dr J. Wijnveldt, politierechter in Rotterdam. In de discussie over dit conceptadvies kwamen een aantal zaken naar voren die Visscher later in Groesbeek praktisch zou vertalen in gezinsverpleging , het leren van een vak, werken en daarnaast samenwerking tussen verschillende disciplines die konden bijdragen aan de zorg voor de cliënten, kortom ” Practische Hulpverlening en Werkverruiming” zoals  de door hem daar opgerichte vereniging zou gaan heten.

 

Groesbeek

Ondertussen waren er in de zich ontwikkelende organisatie ook de nodige wrijvingen ontstaan die er mede toe leidden dat Visscher zich weer wilde laten beroepen als predikant. In 1926 werd hij beroepen in Groesbeek, dat toen een kleine Hervormde Gemeente had met een kleine, zieltogende, christelijke school. Al snel nam hij daar weer initiatieven op het gebied van sociaal werk, niet in laatste plaats mogelijk gemaakt door zijn voorganger ds M. van Rhijn, die inmiddels hoogleraar in Utrecht was en bij enkele adellijke dames een voor die tijd enorm bedrag van f 40.000,- wist los te krijgen. Dit bedrag was in eerste instantie bedoeld voor het opvangen van kinderen in huizen met pleegouders om zo ook de school in stand te kunnen houden.  Visscher wilde echter meer: hulp bieden “aan de door zorg of aanleg met ondergang bedreigden en aan alleenstaanden wier verleden nog zonder vlek is, doch die de levensstrijd niet alleen kunnen volhouden, ten ondergaan of in Veenhuizen terechtkomen” zoals de doelstelling luidde van de in 1929 opgerichte “De Nederlandsche Centrale voor Practische Werkverruiming en Hulpverlening”(NCPH). Optimisme over gemeenten die bijdragen zouden leveren en in ruil daarvoor mensen konden plaatsen werd al snel getemperd, dus er volgde weer een lange periode van pionierswerk waarbij Visscher goed gebruik kon maken van zijn inmiddels zeer uitgebreid netwerk. Zowel bestuurlijk als op het gebied van fondsenwerving wist hij vele prominenten aan zich te binden. Zo stond de stichting jarenlang op het collecteplan van de Hervormde kerk. Door de eerdergenoemde royale gift kon kort na de oprichting begonnen worden met het bouwen van een aantal huizen waarin pleegouders kinderen zouden gaan opvangen. Maar Visscher zou Visscher niet zijn als het daarbij bleef, In een rap tempo werden in de dertiger jaren een aantal panden verworven of via nieuwbouw gerealiseerd. Niet alleen het kindertehuis “Beatrix”, maar ook voorzieningen voor volwassenen. Hierbij werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen doelgroepen. Het streven was om voor iedere doelgroep een apart type huis te hebben, zwervers gescheiden van zwakbegaafden en een onderscheid tussen reclasseringsgevallen en diegenen die zich buiten hun schuld niet in de maatschappij konden handhaven. Gebruikelijk voor die tijd werd er nog een onderscheid gemaakt: standsverschil. Er waren dames en vrouwen, heren en mannen die ieder hun eigen voorziening hadden. Behalve de zorg voor het wonen kreeg ook het begrip “werkverruiming”een concrete invulling via werkplaatsen waar getracht werd via arbeidstherapie de cliënten een zekere structuur te bieden. Daarnaast waren de producten ook een bron van inkomen.

 

Tweede wereldoorlog

Aangezien zijn gezondheidstoestand in de late dertiger jaren slechter werd had zijn schoonzoon H.W. Smit de dagelijkse leiding overgenomen en vervulde Visscher nog maar een beperkte rol toen de oorlog uitbrak. Zoals overal zorgde schaarste voor de nodige problemen, bovendien werd het verboden collectes te houden en werd verdere fondsenwerving ernstig bemoeilijkt. Daarnaast speelde constant het risico dat de cliënten het slachtoffer zouden worden van de nazi terreur, hetgeen gelukkig voorkomen is kunnen worden. Midden in deze moeilijke periode overleed Visscher plotseling op 3 februari 1943. De situatie verslechterde pas dramatisch toen Groesbeek in september 1944 in de frontlinie kwam te liggen en er geëvacueerd moest worden, uiteindelijk kwam men na omzwervingen in Tilburg terecht waar het grootste gedeelte van de bewoners ondergebracht kon worden. Na terugkeer heeft het tot 1948 geduurd om de schade van de oorlog te herstellen en de instelling weer naar behoren te laten functioneren. In de eerste decennia na de oorlog veranderde er in de opvang van kinderen weinig, die was vergelijkbaar met instellingen voor kinderbescherming elders in het land. De opvang voor volwassenen kreeg langzaam een ander karakter: in 1960 bestond de populatie voor tweederde uit “geestelijk gehandicapten”.

 

AWBZ

De 60er en 70er jaren zijn niet bepaald geruisloos voorbijgegaan aan de Groesbeekse Tehuizen, de democratiseringsgolf hebben zij in volle omvang meegemaakt met alle problemen van dien. Dit en de landelijke ontwikkelingen hebben er toe geleid dat in 1973 de kinderopvang gestopt is. Inmiddels was in 1971 voor de volwassenen de AWBZ erkenning verkregen wat ook de noodzaak met zich meebracht op financieel gebied een strikte scheiding aan te brengen tussen de kinderopvang en de AWBZ. De intramurale AWBZ zorg werd ondergebracht in de nieuw opgerichte “Stichting Volwassenenzorg Groesbeekse Tehuizen”, later gevolgd door de stichting “Gezinsvervangend Tehuis”, de destijds onder het ministerie van CRM vallende semimurale zorg. De NCPH bleef als stichting het onroerend goed beheren. Dit onroerend goed is in de loop der jaren afgestoten, met de opbrengsten daarvan en ontvangen legaten is een fonds gevormd dat thans projecten in de gehandicaptenzorg (mee) financiert die tot doel hebben integratie te bevorderen. Door alle turbulentie in de 60er en 70er jaren was bouwkundige vernieuwing totaal achterwege gebleven en had de instelling de nieuwbouwslag die in Nederland gemaakt werd met concentratie op grote instellingsterreinen totaal gemist. Achteraf bleek dit een groot voordeel te zijn omdat in de 80er jaren toen de vernieuwing op gang kwam er inmiddels totaal anders gedacht werd over huisvesting van gehandicapten en er dus kleinschalige nieuwbouw kon plaatsvinden op allerlei locaties in het dorp Groesbeek. In het kader van deze nieuwbouw is ook besloten om vermogen dat niet tot de AWBZ behoorde onder te brengen in een nieuw op te richten stichting. Deze stichting, het ds Visscherfonds, werd opgericht op 23 november 1987 met als belangrijkste doel het financieel ondersteunen van (wetenschappelijk) onderzoek dat zich richt op bevorderen van participatie van mensen met een beperking in de maatschappij. Zo wordt samen met de Stichting Volwassenenzorg, die per 1 januari 2000 opgegaan is in Pluryn, en de NCPH het werk dat door ds Visscher begonnen is in volle omvang voortgezet.

 

Publicaties van ds Visscher (en bewerkingen)

Bisschop Patteson: de apostel en martelaar van Melanesië uitg. Bredée, Rotterdam, 1905

Van de arme Friesche heide uitg. Tjeenk Willink, Haarlem, 1909, 2e druk 1910

Uit het land van oude Lutske uitg. Ruys, Utrecht, 1913

Schemerdal uitg. Callenbach, Nijkerk, 1916

Ochtendgloren uitg. La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 1917 (later omgewerkt tot De zoon van den roofridder, 3e druk 1925)

De ruïne van Walroo uitg. Boek- en Kalenderbureau Het Vischnet, Den Haag, 1917

Toen de heide riep uitg. Daamen, Den Haag, 1922

De Fryske heide yn kultuer: petearen en reizen mei domeny J.A. Visscher te Ljouwert, uitg. Brandenburgh, Sneek, 1926 (geschreven door Jacobus Pieters Wiersma met teksten van Visscher)

Wrakhout uitg. Koning, Baarn, ca 1929

Schooier waar ga jij naar toe? uitg. Callenbach, Nijkerk, 1939

Gekke Eimer in de Friesche Almanak, 1941

Twisken heide en beamgûd yn (in 1946 in het Fries vertaald door Eelke Simens de Jong), uitg. La Rivière & Voorhoeve, Zwolle

Sa'n heidekeardel : roman fan de earme Fryske heide (in 1981 in het Fries vertaald door Eelke Simens de Jong), uitg. Osinga, Bolsward, ISBN 90-6066-403-5

 

Literatuur

Biografisch lexicon voor het Nederlands protestantisme: deel 3, blz. 376 (ISBN 90-242-4461-7) KOK 1988

Groesbeekse Tehuizen 1929-1989  A.F. Manning (ISBN 90-6720-062-X) Kerckebosch 1989

Noodkreet om erbarming en hulp S.C. Kijlstra 1898

Het rosse leven en sterven in de Zandstraat M.J. Brusse Rotterdam 1917 (tweede druk)

Armenzorg in Achtkarspelen rond 1898  D.R. Wildeboer Stichting Oud-Achtkarspelen

Het werk van “Fisker” onder de arme “heidsjers”  Fries Dagblad 30 augustus 2003

 

Internetadressen

Ds Visscherfonds: www.ntzonline.nl/nl/ds-visscherfonds/

Bij dit fonds kunnen aanvragen ingediend worden ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en publicatie

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het tijdschrift NTZ, jaargang 40,nr.1- extra editie- Maart 2014

 

 

 

auteur: Hans de Hoog

Secretariaat Vereniging NCPH   |   e-mail: secrncph@gmail.com